Dagboek van Levi

Bebel Wolff

Ik ben net aangekomen in Westerbork. Ik zat in de trein met denk ik honderd anderen. Ik stond met moeder en Hannah naast een gezin met drie kinderen, ze leken me best aardig. Ik heb ook even met hen gepraat, maar we waren vooral aan het slapen in de trein.

Toen we na vier lange dagen opgepropt in de trein aankwamen, mochten we eindelijk naar buiten. We werden opgesplitst in groepen, kinderen en vrouwen aan de ene kant en mannen aan de andere kant. We werden naar hutten gebracht waar we met misschien wel vijftig mensen tegelijk opgepropt zaten.

Toen moesten we allemaal naar een open plaats lopen. Al die Duitser bleven tegen ons schreeuwen en sloegen mensen met zwepen, we zijn toch geen dieren! Toen stonden er wel duizenden mensen op de open plek. Er werden/namen opgeroepen. Ik had al zo’n gevoel dat je liever niet opgenoemd wou worden, maar gelukkig waren wij ook niet opgenoemd. Maar toen hoorde ik de naam van de familie waar ik stond in de trein. Ik zag de vader en moeder huilen. Zij werden morgen getransporteerd naar een een of ander Auschwitz.

We werden teruggestuurd naar de hutten. Iedereen wou op het grote bed liggen, nou bed, het waren houten planken op houten bedden, ik was al blij dat ik bij/moeder en Hannah kan slapen. We werden opgeroepen en moesten werken, dus ik moet stoppen voordat ze mijn enige nog een beetje leven afpakken (mijn dagboek). Tot morgen.