Dagboek van Noah

Annika Poutsma

10 november 1938. Vannacht is er iets vreselijks gebeurd. Er zijn allerlei Joodse huizen en winkels overhoop gehaald, er zijn ramen ingegooid bij Joodse gezinnen en er zijn synagogen in brand gestoken! De meeste mensen op straat noemen dit: de Kristallnacht. Ook de synagoge waar wij altijd heen gaan is in vlammen opgegaan. Bij ons thuis is er ook een raam ingegooid, maar bij onze buren, de familie Cohen, is er nog meer kapot. De buren hebben een antiekwinkel, waar inmiddels niet veel meer van over is. Daar zijn alle meubels en ander producten kapot gegooid, gestampt, geslagen en/nog veel meer. Het allerergste is dat wij, Joden, overal de schuld van krijgen. We moeten nu zelf alles opruimen en door niemand worden we geholpen. Iedereen kijkt ons raar aan, maar niemand heeft de moed om een helpende hand naar ons uit te steken. Waarom kunnen we niet gewoon zijn wie we willen zijn? Waarom zijn we opeens anders? Waarom is dit allemaal niet nooit gebeurd en gewoon voorbij? Veel mensen zeggen dat dit nog maar het begin is, maar volgens mij kan het niet veel erger worden.